(Tekst geldend op: 29-01-2004)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 september 2001, nr. MJZ2001102504, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;
Gelet op de artikelen 24, 32, tweede en vierde lid, en artikel 39, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, artikel 2c, derde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen en de artikelen 16 en 20 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, artikel 74c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 18, derde lid, van de Wet politieregisters, artikel 9, vijfde lid, onder b, van de Wet wapens en munitie,
voor zover het betreft artikel 5.1.3, gelet op de artikelen 8.2, tweede lid, 8.5 en 8.7 van de Wet milieubeheer,
voor zover het betreft de artikelen 1.1.4, 1.2.2, eerste lid, onder b, 1.4.3, 2.1.2, 2.2.1, 2.2.3, 2.2.4 en 5.1.9 tot en met 5.1.14, gelet op de artikelen 8.19, 8.40 en 8.41 van de Wet milieubeheer,
voor zover het betreft de artikelen 1.1.4, 1.2.2, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b, 1.4.3, 2.1.2, 2.2.2, 2.2.3, 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3, gelet op artikel 8.44 van de Wet milieubeheer,
voor zover het betreft de artikelen 4.1 tot en met 4.4, gelet op de artikelen 5.1 en 5.3 van de Wet milieubeheer, en
voor zover het betreft artikel 5.1.6, gelet op artikel 18.4 van de Wet milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 13 december 2001, nr. W08.01.0495/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 januari 2002, nr. MJZ2002005975, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
ADR: de op 30 september 1957 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171);
bijlage: bij dit besluit behorende bijlage;
bedrijfsmatig: in de uitoefening van een beroep of bedrijf of tegen vergoeding;
bestemmingsgrens: grens van het perceel waarop de bouw, vestiging of plaatsing van een kwetsbaar object op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan geëffectueerd of toelaatbaar is;
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is of zou zijn een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen, voor een inrichting waar consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt;
bouwstrook: gedeelte van het perceel dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan voor de bouw van een kwetsbaar object is bestemd;
consumentenvuurwerk: vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
fop- en schertsvuurwerk: door Onze Minister aangewezen consumentenvuurwerk;
geprojecteerd kwetsbaar object: nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is;
inspecteur: de ter plaatse bevoegde inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, die door Onze Minister is aangewezen;
kwetsbare objecten:
primaire verpakking: verpakking waarin zich meer dan één exemplaar bevindt van eenzelfde type vuurwerk, bedoeld om in zijn geheel aan de consument ter beschikking te worden gesteld;
onverpakt vuurwerk: vuurwerk inclusief de primaire verpakking voor zover het vuurwerk zich daarin bevindt, doch exclusief de vervoersverpakking als bedoeld in het ADR;
verpakt vuurwerk: vuurwerk, inclusief de vervoersverpakking als bedoeld in het ADR;
professioneel vuurwerk: vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;
pyrotechnische stof of pyrotechnisch preparaat: stof of preparaat bestemd om als gevolg van niet-detonatieve, zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties een effect te veroorzaken in de vorm van warmte, licht, geluid, gas of rook of een combinatie daarvan;
sas: ontstekingsmiddel, bestaande uit een pyrotechnische stof, een pyrotechnisch preparaat of een andere stof of preparaat met een gelijksoortige werking als een pyrotechnische stof of pyrotechnisch preparaat, met inbegrip van eventuele toevoegingen;
veiligheidsafstand: afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een bouwvergunning toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds;
vuurwerk: een product of voorwerp waarin of waarop een sas aanwezig is en dat bestemd is om voor vermakelijkheidsdoeleinden tot ontbranding gebracht te worden.
Dit besluit is niet van toepassing op vuurwerk:
De artikelen 2.3.6, 3.3.1 en 3.3.2 zijn niet van toepassing op instellingen die vuurwerk bedrijfsmatig en uitsluitend ten behoeve van onderzoek tot ontbranding brengen.
Vuurwerk:
dat bij gebruik overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van dat vuurwerk geen letsel of schade kan ontstaan.
Het is verboden vuurwerk buiten een daartoe bestemde inrichting te vervaardigen of, behoudens het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, te bewerken.
Het is een ieder verboden ander vuurwerk dan consumentenvuurwerk dat voldoet aan de bij dit besluit gestelde eisen of de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels met betrekking tot consumentenvuurwerk, aan te prijzen of aan te bevelen:
Het is een ieder die anders dan beroepshalve vuurwerk tot ontbranding brengt, verboden handelingen te verrichten of na te laten waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens of milieu.
meldt ten minste twee werkdagen voordat de terbeschikkingstelling plaatsvindt schriftelijk het voornemen hiertoe bij Onze Minister.
Consumentenvuurwerk moet voldoen aan door Onze Minister te stellen eisen. Daartoe behoren in ieder geval eisen omtrent:
Het is verboden vuurwerk dat niet voldoet aan de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels met betrekking tot consumentenvuurwerk, te voorzien van de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik.
voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1 onder A, B en D en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.
Het bevoegd gezag zendt een afschrift van een melding als bedoeld in artikel 2.2.4, eerste lid, onderscheidenlijk een afschrift van een krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning aan Onze Minister.
Het is verboden consumentenvuurwerk voor handelsdoeleinden ter beschikking te stellen aan een ander dan:
Het is verboden per levering meer dan tien kilogram consumentenvuurwerk aan een particulier ter beschikking te stellen.
Het is verboden consumentenvuurwerk aan een particulier bedrijfsmatig ter beschikking te stellen op een andere plaats dan een verkoopruimte die voldoet aan de in bijlage 1 gestelde voorschriften en de door het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2.2.3 gestelde nadere eisen.
Het is verboden consumentenvuurwerk bedrijfsmatig ter beschikking te stellen aan personen die jonger zijn dan zestien jaar.
Het is verboden consumentenvuurwerk tot ontbranding te brengen op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar.
De artikelen 1.2.4, 1.2.5, 2.3.2, 2.3.3 en 2.3.6 gelden niet ten aanzien van fop- en schertsvuurwerk aangewezen ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid.
Het bevoegd gezag zendt een afschrift van een krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning aan Onze Minister.
in de gelegenheid advies uit te brengen over de beslissing op de aanvraag.
Onze Minister geeft voor 1 januari 2008 aan in hoeverre de bij dit besluit gestelde grenswaarden herziening behoeven.
[Wijzigt het Arbeidsomstandighedenbesluit.]
[Wijzigt het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen.]
[Wijzigt het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.]
[Wijzigt het Transactiebesluit milieudelicten.]
[Wijzigt het Transactiebesluit 1994.]
[Wijzigt het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving.]
[Wijzigt het Besluit politieregisters.]
[Wijzigt het Besluit aanwijzing Halt-feiten.]
[Wijzigt het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer.]
[Wijzigt het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer.]
[Wijzigt het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.]
[Wijzigt het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer.]
[Wijzigt het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer.]
[Wijzigt het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer.]
Ingetrokken worden:
[Wijzigt het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen.]
Een vergunning die is verleend krachtens artikel 41, eerste lid, van het Reglement Gevaarlijke Stoffen, wordt tot en met 31 december 2002 gelijkgesteld met een vergunning als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid.
Met de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik» genoemd in de artikelen 1.1.2, eerste lid, onder e, 1.3.1, eerste lid, onder d, 2.1.3, eerste lid, onder a, en 2.1.4 wordt tot 2 januari 2005 gelijkgesteld de aanduiding «bestemd voor particulier gebruik», indien deze aanduiding is aangebracht op vuurwerk dat voor 1 januari 2003 is vervaardigd.
Onze Minister wijst een vertaling aan van bijlage A van het ADR of draagt zorg voor een vertaling en doet van de aanwijzing of wijze van bekendmaking van de vertaling mededeling in de Staatscourant.
indien en voor zover door de onder 1° bedoelde inrichting op het tijdstip waarop de artikelen 4.1 tot en met 4.3 in werking treden, ten opzichte van kwetsbare of geprojecteerde kwetsbare objecten niet wordt voldaan aan de voor die inrichting van toepassing zijnde veiligheidsafstanden.
Dit besluit wordt aangehaald als: Vuurwerkbesluit.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Beatrix
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
2. Voor zover een NEN-norm of NPR-richtlijn waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de laatste vóór de datum, waarop dit besluit in het Staatsblad is geplaatst, uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel – voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft – de norm die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
3. Met de in deze bijlage onder A, onderdeel 1, sub d, e en j, bedoelde normen worden gelijkgesteld normen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die ten minste een gelijkwaardig niveau waarborgen.
4. Met de in deze bijlage, onder B, onderdeel 5.2, 5.3, 5.4 en 5.5 bedoelde inspectie-instelling of certificatie-instelling die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie wordt gelijkgesteld een accreditatie afgegeven door een instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die aan ten minste een gelijkwaardig niveau voldoet.
1.1 De voorschriften van deze bijlage zijn niet van toepassing op fop- en schertsvuurwerk, mits binnen de inrichting niet meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is.
1.2 Bij de vaststelling van de in deze bijlage genoemde hoeveelheden vuurwerk wordt, indien meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is, 10 kg fop- en schertsvuurwerk gelijk gesteld aan 1 kg consumentenvuurwerk.
1.3 Consumentenvuurwerk is, behalve tijdens intern transport, alleen aanwezig in de daarvoor bestemde bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte en alleen in de hoeveelheden, op die tijdstippen en op de wijze die genoemd is in de voorschriften ten aanzien van de betreffende ruimte. Aangeboden consumentenvuurwerk wordt onmiddellijk na levering in de (buffer)bewaarplaats opgeborgen, waarbij het vervoermiddel waarmee het consumentenvuurwerk wordt aangeleverd niet onbewaakt blijft staan, tenzij het vervoermiddel zich bevindt op een voor onbevoegden afgesloten terrein.
1.4 Degene die de inrichting drijft heeft de in zijn inrichting werkzame personen die belast zijn met de verkoop van consumentenvuurwerk, het gereedmaken van vuurwerkpakketten en het de bewaarplaats inbrengen of uitnemen van consumentenvuurwerk, een schriftelijke instructie verstrekt, die erop gericht is gedragingen hunnerzijds, die tot gevolg kunnen hebben dat een voorschrift of nadere eis wordt overtreden, uit te sluiten en die erop gericht is dat voornoemde personen zijn geïnstrueerd over het gevaar van consumentenvuurwerk en de wijze van brandbestrijding in geval van calamiteiten.
1.5 Gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk wordt onmiddellijk opgeraapt. Beschadigd consumentenvuurwerk wordt bovendien in een bergingsverpakking bewaard in de bufferbewaarplaats, of, indien geen bufferbewaarplaats aanwezig is, in de bewaarplaats, en als onbetrouwbaar afgevoerd. De bergingsverpakking is voorzien van het identificatienummer, voorafgegaan door de letters «UN» en van alle gevaarsetiketten van het beschadigde collo dat daarin aanwezig is, alsmede van het opschrift «BERGING». Vrijgekomen ontplofbare of pyrotechnische stof wordt bevochtigd met water, zorgvuldig opgeruimd en op dezelfde wijze als gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk bewaard en afgevoerd.
1.6 Op de toegangsdeur van alle ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig is, wordt een veiligheidssymbool aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangeduid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen borden.
1.7 Binnen de inrichting mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Dit verbod is aangegeven door op een daarvoor geschikte plaats een verbodsbord overeenkomstig bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling aan te brengen waaruit blijkt dat vuur, open vlam en roken zijn verboden.
1.8 Alle ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, zijn met het oog op eventuele brandbestrijding goed bereikbaar en toegankelijk. Daartoe zijn deze ruimten op de begane grond gesitueerd. Bewaarplaatsen voor het opslaan van meer dan 10 000 kg verpakt consumentenvuurwerk mogen tevens op de eerste verdieping zijn gesitueerd, mits de onderliggende ruimte eveneens bestemd is voor het opslaan van verpakt consumentenvuurwerk.
1.9 De afstand van ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn tot licht of zeer licht ontvlambare stoffen en drukhouders, met uitzondering van brandblusmiddelen, is ten minste 5 m.
1.10 In de bewaarplaats, bufferbewaarplaats en het gedeelte van de verkoopruimte waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, voldoet de gebruikte apparatuur en de installaties aan de in NPR 7910-2 genoemde voorschriften voor zone 22. De maximaal toegelaten oppervlaktetemperatuur is 100°C.
1.11 Opdat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust, heeft een inrichting één of meer brandslanghaspels, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1.12 Een brandslanghaspel is steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar en kan onbelemmerd worden bereikt. Een brandslanghaspel wordt jaarlijks door een deskundige gecontroleerd op zijn deugdelijkheid.
2.1 De afstand vanaf de bewaarplaats en vanaf de bufferbewaarplaats tot de erfgrens bedraagt minimaal 5 m, indien:
2.2 De (buffer)bewaarplaats wordt gelijkgesteld met een brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit. De brandwerendheid van een (buffer)bewaarplaats is niet lager dan 60 minuten. De brandwerendheid van een (buffer)bewaarplaats naar een andere (buffer)bewaarplaats is niet lager dan 120 minuten. Bovendien zijn de wanden, vloer en afdekking van een (buffer)bewaarplaats vervaardigd van metselwerk, beton of cellenbeton.
2.3 Indien de toegangsdeuren van verschillende (buffer)bewaarplaatsen of van een bewaarplaats en een bufferbewaarplaats zich naast elkaar bevinden steekt de constructieve scheiding ten minste 300 mm uit aan de zijde van de toegangsdeuren van de (buffer)bewaarplaatsen.
2.4 Van de (buffer)bewaarplaats zijn, behalve de toegangsdeur, in de wanden en de afdekking geen openingen of ramen aanwezig.
2.5 De toegangsdeur van de (buffer)bewaarplaats:
2.6 De deur van de (buffer)bewaarplaats bevindt zich niet:
2.7 Voor de verwarming van de (buffer)bewaarplaats worden slechts toestellen gebruikt, waarbij water voor de warmteoverdracht wordt toegepast. De maximale oppervlaktetemperatuur van de verwarmingsapparatuur mag niet boven 100°C kunnen komen.
2.8 Als de toegangsdeur van de (buffer)bewaarplaats kan worden bereikt via een terrein dat voor derden toegankelijk is, is op een afstand van ten minste 4 m van de toegangsdeur een deugdelijke (erf)afscheiding aanwezig waardoor onbevoegden geen toegang hebben tot het terrein.
2.9 Binnen de (buffer)bewaarplaats bevindt zich geen gasleiding of brandstofleiding.
3.1 In de (buffer)bewaarplaats mogen geen consumentenvuurwerk en andere goederen gelijktijdig aanwezig zijn.
3.2 In de bufferbewaarplaats mogen geen andere werkzaamheden worden verricht dan:
3.3 In de bewaarplaats mogen geen andere werkzaamheden worden verricht dan het inbrengen of uitnemen van verpakt consumentenvuurwerk.
3.4 Met uitzondering van de tijd die nodig is voor het inbrengen of uitnemen van consumentenvuurwerk moet de deur van de (buffer)bewaarplaats gesloten worden gehouden.
3.5 De (buffer)bewaarplaats is zodanig ingericht dat consumentenvuurwerk of verpakkingsmateriaal niet tegen toestellen en leidingen van de verwarmings- of de verlichtingsinstallatie is geplaatst. De afstand tussen verwarmings- of verlichtingsapparatuur bedraagt ten minste 30 cm.
3.6 De (buffer)bewaarplaats is zodanig ingericht dat visuele inspectie van consumentenvuurwerk mogelijk is en het inbrengen en uitnemen van vuurwerk niet wordt belemmerd. In een betreedbare (buffer)bewaarplaats is daarom ten minste één gangpad met een breedte van ten minste 75 cm aanwezig.
3.7 Bij stapeling van verpakt consumentenvuurwerk wordt de maximale hoogte van een stapel mede bepaald door de sterkte van het verpakkingsmateriaal. De onderste lagen mogen niet worden vervormd noch worden beschadigd door het gewicht van de hoger gelegen lagen.
4.1 Gedurende de openingstijden van de winkel is tijdens de toegestane verkoopdagen voor de verkoop van consumentenvuurwerk in de verkoopruimte niet meer dan 250 kg consumentenvuurwerk aanwezig. Buiten deze tijden is geen consumentenvuurwerk in de verkoopruimte aanwezig.
4.2 Het in de verkoopruimte aanwezige consumentenvuurwerk is opgeslagen in een vitrine, stelling of winkelkast. Deze vitrine, stelling of winkelkast is zodanig geplaatst of uitgevoerd dat het vuurwerk zich niet onder handbereik van het publiek bevindt.
5.1 De bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de winkelruimte zijn voorzien van een automatische sprinklerinstallatie. In de directe nabijheid van de bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de winkelruimte is een brandmeldinstallatie aanwezig.
5.2 De automatische sprinklerinstallatie en de brandmeldinstallatie zijn ontworpen en aangelegd overeenkomstig een Programma van Eisen dat is opgesteld door een EN 45004, type A, inspectie-instelling, die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie. Het Programma van Eisen is goedgekeurd door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de installaties wordt begonnen. Het Programma van Eisen is binnen de inrichting aanwezig.
5.3 De installaties zijn ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden door een erkende installateur. De erkenning is afgegeven door een certificatie-instelling die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie. De installateur mag de installatie niet aanleggen voordat de ontwerpen, de hydraulische berekeningen en de elektrische schema's die betrekking hebben op de installatie zijn goedgekeurd door een EN 45004, type A, inspectie-instelling die geaccrediteerd is door de Stichting Raad voor Accreditatie. Het bewijs van goedkeuring is binnen de inrichting aanwezig.
5.4 Uiterlijk één maand na de aanleg van de installaties, en vervolgens iedere twaalf maanden daarna, worden de installaties geïnspecteerd door een EN 45004, type A, inspectie-instelling die geaccrediteerd is door de Stichting Raad voor Accreditatie. De inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig.
5.5 Een installatie is voorzien van een geldige kwaliteitsverklaring (certificaat) die is afgegeven door een certificatie-instelling die geaccrediteerd is door de Stichting Raad voor Accreditatie.
5.6 De wijze waarop verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen heeft geen negatieve invloed op de functionele werking van de automatische sprinklerinstallatie. Daartoe is de wijze van opslaan tenminste in overeenstemming met de uitgangspunten die ten aanzien daarvan ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp van de automatische sprinklerinstallatie, zoals deze zijn neergelegd in het Programma van Eisen.
6.1 Indien vanuit de deuropening van de bewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte of van een andere bewaarplaats visueel kan worden waargenomen, dient, gemeten vanaf de deuropening van de bewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, een afstand van ten minste 20 m in acht te worden genomen. Indien in de inrichting niet meer dan 10 000 kg mag worden opgeslagen, dient, in afwijking van de vorige volzin, ten minste 8 m in acht te worden genomen.
6.2 Indien vanuit de deuropening van de bufferbewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte, van een bewaarplaats of van een andere bufferbewaarplaats visueel kan worden waargenomen, dienen, gemeten vanaf de deuropening van de bufferbewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, de volgende afstanden in acht te worden genomen:
toegestane hoeveelheid consumentenvuurwerk per bufferbewaarplaats | afstand tussen deuropeningen |
vanaf 0 kg tot en met 2 000 kg | 8 meter |
vanaf 2 000 kg tot en met 3 500 kg | 30 meter |
vanaf 3 500 kg tot en met 5 000 kg | 35 meter |
Onder de hoeveelheid consumentenvuurwerk wordt verstaan de totale massa consumentenvuurwerk in de bufferbewaarplaats inclusief eventuele primaire verpakkingen, transportverpakkingen en omhulsel van het consumentenvuurwerk.
6.3 Indien de toegangsdeur, bedoeld in de voorschriften 6.1 en 6.2, niet visueel kan worden waargenomen en niet aan de daar genoemde afstanden wordt voldaan, zijn tussen de deuropening van de bewaarplaats onderscheidenlijk de bufferbewaarplaats en die toegangsdeur voldoende bouwkundige voorzieningen aangebracht om brandoverslag te voorkomen.
6.4 Teneinde domino-effecten tussen ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig kan zijn en andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn te voorkomen, worden vanaf de (buffer)bewaarplaats ten opzichte van die onderdelen ten minste de in bijlage 3, onderdeel B, onder 1.2 en 1.3 gestelde veiligheidsafstanden in acht genomen.
In een inrichting waar ten hoogste 1 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen, mag ten hoogste één bufferbewaarplaats aanwezig zijn en mag in die bufferbewaarplaats in totaal ten hoogste 500 kg consumentenvuurwerk aanwezig zijn, ongeacht of het consumentenvuurwerk verpakt of onverpakt is.
1. In een inrichting waar meer dan 1 000 kg consumentenvuurwerk doch niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen:
2. In een inrichting waar meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen:
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
2. Voor zover een NEN-norm of NPR-richtlijn waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de laatste vóór de datum, waarop dit besluit in het Staatsblad is geplaatst, uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel – voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft – de norm die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
3. Met de in deze bijlage, onder A, onderdeel 1, sub c, d en i, en onder B, onderdelen 2.15 en 2.22, bedoelde normen worden gelijkgesteld normen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die ten minste een gelijkwaardig niveau waarborgen.
4. Met de in deze bijlage, onder B, onderdelen 1.5, 1.6, 1.7 en 1.8 bedoelde inspectie-instelling of certificatie-instelling die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie wordt gelijkgesteld een accreditatie afgegeven door een instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die aan ten minste een gelijkwaardig niveau voldoet.
1.1 Binnen de inrichting mag maximaal 6 000 kg vuurwerk (totale hoeveelheid consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk) aanwezig zijn. Dit voorschrift geldt niet voor het ononderbroken lossen van vuurwerk uit een vervoermiddel in de inrichting.
1.2 De voorschriften van deze bijlage zijn niet van toepassing op fop- en schertsvuurwerk, mits binnen de inrichting niet meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is.
1.3 Bij de vaststelling van de in deze bijlage genoemde hoeveelheden vuurwerk wordt, indien meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is, 10 kg fop- en schertsvuurwerk gelijk gesteld aan 1 kg consumentenvuurwerk.
1.4 In de bewaarplaats en in de bewerkingsruimte is een automatische sprinklerinstallatie met automatische doormelding naar de centrale meldkamer van de brandweer aanwezig.
1.5 De automatische sprinklerinstallatie en brandmeldinstallatie is ontworpen en aangelegd overeenkomstig een Programma van Eisen dat is opgesteld door een EN 45004, type A, inspectie-instelling, die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie. Het Programma van Eisen is goedgekeurd door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de installaties wordt begonnen. Het Programma van Eisen is binnen de inrichting aanwezig.
1.6 De installaties zijn ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden door een erkende installateur. De erkenning is afgegeven door een certificatie-instelling die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie. De installateur mag de installatie niet aanleggen voordat de ontwerpen, de hydraulische berekeningen en de elektrische schema's die betrekking hebben op de installatie zijn goedgekeurd door een EN 45004, type A, inspectie-instelling die geaccrediteerd is door de Stichting Raad voor Accreditatie. Het bewijs van goedkeuring is binnen de inrichting aanwezig.
1.7 Uiterlijk één maand na de aanleg van de installaties, en vervolgens iedere twaalf maanden daarna, moeten de installaties worden geïnspecteerd door een EN 45004, type A, inspectie-instelling die geaccrediteerd is door de Stichting Raad voor Accreditatie. De inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig.
1.8 Een installatie is voorzien van een geldige kwaliteitsverklaring (certificaat) die is afgegeven door een certificatie-instelling die geaccrediteerd is door de Stichting Raad voor Accreditatie.
1.9 De wijze waarop vuurwerk wordt opgeslagen heeft geen negatieve invloed op de functionele werking van de automatische sprinklerinstallatie. Daartoe is de wijze van opslaan tenminste in overeenstemming met de uitgangspunten die ten aanzien daarvan ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp van de automatische sprinklerinstallatie, zoals deze zijn neergelegd in het Programma van Eisen.
1.10 In de bewaarplaats en in de bewerkingsruimte is ten minste één draagbaar blustoestel aanwezig, met een inhoud van ten minste 12 kg ABC-bluspoeder, waarvan het ABC-bluspoeder minstens 40% ammoniumfosfaat bevat. De loopafstand vanaf elk willekeurig punt in de bewaarplaats en in de bewerkingsruimte tot aan een blustoestel bedraagt maximaal 20 m.
1.11 Opdat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust, heeft een bewaarplaats en een bewerkingsruimte één of meer brandslanghaspels, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1.12 De brandslanghaspel is steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar en kan onbelemmerd worden bereikt. De brandslanghaspel wordt jaarlijks door een deskundige gecontroleerd op zijn deugdelijkheid.
1.13 Teneinde domino-effecten te voorkomen, is voldoende afstand in acht genomen tussen de bewaarplaats onderscheidenlijk de bewerkingsruimte en andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn. Daartoe mag een brand ter plaatse van andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn op de gevel van de bewaarplaats onderscheidenlijk de bewerkingsruimte geen grotere stralingsbelasting dan 15 kW per m2 veroorzaken.
2.1 Een bewaarplaats wordt gelijkgesteld met een brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit. De brandwerendheid van een bewaarplaats is niet lager dan 60 minuten. Bovendien zijn de wanden, vloer en afdekking van een bewaarplaats vervaardigd van metselwerk, beton of gasbeton.
2.2 Van een bewaarplaats zijn, behalve de toegangsdeur, in de wanden en de afdekking geen openingen of ramen aanwezig.
2.3 De toegangsdeur van de bewaarplaats:
2.4 Met het oog op een goede ventilatie zijn in de muren vlak boven de vloer en vlak onder of in het dak voldoende afsluitbare en met roosters afgeschermde ventilatieopeningen aangebracht, waarvan het totale oppervlak ten minste 0,5% van het vloeroppervlak bedraagt. Ventilatieopeningen zijn voorzien van vlamkerende roosters.
2.5 Ventilatie- en afzuiginstallaties zijn zo geconstrueerd, dat zich hierin geen stoffen kunnen ophopen dan wel zodanig samenkomen, dat gevaar van brand of explosie ontstaat. Voorts is de installatie zodanig geconstrueerd en geaard, dat de weerstand, gemeten tussen elk deel van de installatie en de aardleiding, ten hoogste 1 ohm bedraagt. Zij moeten jaarlijks worden gecontroleerd door een onafhankelijke deskundige.
2.6 De vloeren vertonen geen scheuren of kieren en zijn afgewerkt met een deklaag, die ter voorkoming van stofvorming slechts weinig aan slijtage onderhevig is, en die bovendien niet elektriciteit-isolerend (weerstand kleiner dan 10 000 000 ohm) is. Vloeren in bewaarplaatsen zijn volledig vonkvrij. De grootte van de weerstand wordt ten minste eenmaal per 6 maanden gemeten door een onafhankelijke deskundige.
2.7 Ter voorkoming van opeenhoping van stof en ter vergemakkelijking van de reiniging, zijn de muren glad afgewerkt zonder horizontale lijsten of randen.
2.8 Transformator- en schakelgebouwen zijn zo geconstrueerd, dat zij geen gevaar opleveren voor bewaarplaatsen die in de nabijheid van die gebouwen liggen. Zij zijn ten minste 15 m daarvan verwijderd.
2.9 In een bewaarplaats voldoen de gebruikte apparatuur en de installaties aan de in NPR 7910-2 genoemde voorschriften voor zone 22. De maximaal toegelaten oppervlaktetemperatuur van de gebruikte apparatuur en de installaties is 100°C.
2.10 De elektrische installatie draagt een permanent karakter en bestaat uitsluitend uit vaste leidingen.
2.11 Horizontaal lopende gedeelten van de elektriciteitsleiding zijn buiten handbereik geplaatst dan wel in de vloer gelegd. Indien daartoe aanleiding bestaat, zijn zij tegen stoten afgeschermd.
2.12 Een bovengrondse elektriciteitsleiding nadert de bewaarplaats niet dichter dan 15 m. Leidt de leiding naar de bewaarplaats, dan is zij vanaf die afstand tot het bereiken van een schakel- en verdeelinrichting ondergronds aangebracht.
2.13 In een bewaarplaats zijn geen schakel- en verdeelinrichtingen of contactdozen aangebracht. Dergelijke apparatuur is aangebracht op een schakelbord aan de buitenzijde van de bewaarplaats.
2.14 De elektrische installatie is verdeeld in groepen, die kunnen worden in- en uitgeschakeld met behulp van groepschakelaars op het schakelbord, bedoeld in het vorige voorschrift. Daarop is tevens een direct bedienbare hoofdschakelaar aangebracht waarmee de gehele installatie kan worden uitgeschakeld.
2.15 De bewaarplaats is afdoende beveiligd tegen blikseminslag. Daartoe is de bewaarplaats voorzien van een bliksemafleidinstallatie die voldoet aan de eisen van NEN 1014. In afwijking van NEN 1014 wordt de installatie jaarlijks gecontroleerd. Een afschrift van het rapport van de controle is binnen de inrichting aanwezig.
2.16 Rondom de bewaarplaats is op een afstand van ten minste 15 m een deugdelijke afrastering van metaalvlechtwerk met een hoogte van ten minste 2 m aanwezig. De toegangspoort in de afrastering wordt alleen geopend voor werkzaamheden of controle in de bewaarplaats en is verder afgesloten. Binnen de afrastering bevindt zich geen naaldhoutbeplanting en binnen een afstand van 5 m van de bewaarplaats bevindt zich bovendien geen loofhout. Daarnaast bevinden zich binnen de afrastering geen goederen, snoeimateriaal en overige materialen die door vuur tot ontbranding kunnen worden gebracht.
2.17 In een bewaarplaats wordt voor verwarming uitsluitend gebruik gemaakt van:
2.18 Bij centrale verwarming als bedoeld in voorschrift 2.17, onder a, wordt alleen gebruik worden gemaakt van water onder lage druk. De warmtebron is tenminste 15 m van de bewerkingsruimte verwijderd, doch bij voorkeur op een grotere afstand. Indien de afstand minder dan 25 m bedraagt, is op de rookgasafvoer van de centrale verwarming een vonkenvanger geplaatst.
2.19 Bij elektrische verwarming als bedoeld in voorschrift 2.17, onder b, worden alleen afgesloten radiatoren gebruikt. De oppervlaktetemperatuur van die radiatoren mag ten hoogste 100°C bedragen.
2.20 Alle radiatoren en leidingen zijn zodanig aangelegd en afgeschermd, dat zij niet onopzettelijk kunnen worden aangeraakt en dat er geen voorwerpen op kunnen worden geplaatst.
2.21 De voorschriften 2.1 tot en met 2.20 zijn van overeenkomstige toepassing op de constructie van een bewerkingsruimte, met dien verstande dat:
2.22 In de bewerkingsruimte is een zodanige leiding aangebracht, dat het mogelijk is gereedschappen en werktuigen door middel van deze leiding te aarden. De leiding is verbonden aan een aardelektrode overeenkomstig NEN 1014. Dezelfde aardelektrode wordt niet toegepast voor de bliksembeveiligingsinstallatie.
2.23 In de bewerkingsruimte is een aparte ruimte aanwezig, waar overkleding en schoeisel kunnen worden geborgen.
2.24 Bij de ingang van de bewerkingsruimte is een aardingsmogelijkheid aanwezig.
3.1 In de bewaarplaats worden geen andere goederen dan vuurwerk en daarvoor benodigde materialen en hulpmiddelen opgeslagen. Indien in de bewaarplaats vuurwerk is opgeslagen, dan mogen in die bewaarplaats geen bewerkingen plaatsvinden.
3.2 Onbruikbaar vuurwerk dat vanwege de gevaarlijke toestand waarin het verkeert in aanmerking komt voor vernietiging of voor speciale behandeling, mag niet met ander vuurwerk in dezelfde bewaarplaats worden opgeslagen. Hetzelfde geldt voor professioneel vuurwerk waarvan de toestand of herkomst onbekend is.
3.3 In een bewaarplaats worden geen werkzaamheden verricht, met uitzondering van werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met de opslag van vuurwerk. Het vuurwerk wordt uitsluitend binnengebracht, eventueel (om)gestapeld en naar buiten gebracht. De bewaarplaats wordt schoongehouden.
3.4 Voordat met herstelwerkzaamheden aan een bewaarplaats of een bewerkingsruimte wordt begonnen, is de bewaarplaats onderscheidenlijk de bewerkingsruimte geheel leeg en schoongemaakt. Indien deze werkzaamheden door derden worden uitgevoerd, vindt de aanvang daarvan niet eerder plaats dan nadat degene die de inrichting drijft daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven.
3.5 Aan een in gebruik zijnde bewaarplaats of bewerkingsruimte mogen:
3.6 Indien werkzaamheden in de inrichting worden uitgevoerd waarbij vonkvorming kan optreden dan wel open vuur nodig is, zijn de bewaarplaats en de bewerkingsruimte binnen 15 m van de plaats der werkzaamheden ontruimd. Deze afstand wordt vergroot tot 25 m, indien bij bedoelde werkzaamheden een explosief gasmengsel kan ontstaan.
3.7 Bij het verplaatsen en (om)stapelen van vuurwerk wordt met de nodige voorzichtigheid gehandeld, waarbij niet wordt gegooid of gesleept met het vuurwerk. Vooral ten aanzien van beschadigd professioneel vuurwerk en ten aanzien van professioneel vuurwerk waarvan de verpakking is geschonden, is uiterste behoedzaamheid geboden.
3.8 Indien professioneel vuurwerk van een hoogte van meer dan 1,5 m is gevallen of zodanig is terechtgekomen dat de verpakking of het professioneel vuurwerk zelf is beschadigd, draagt degene die de inrichting drijft er voor zorg dat het vuurwerk niet wordt verplaatst en dat het vuurwerk onmiddellijk wordt geïnspecteerd.
3.9 De bewaarplaats is zodanig ingericht dat visuele inspectie van vuurwerk mogelijk is en het inbrengen en uitnemen van vuurwerk niet wordt belemmerd. In een betreedbare bewaarplaats is daarom ten minste één gangpad met een breedte van ten minste 75 cm aanwezig.
3.10 Binnen de inrichting worden uitsluitend veilige elektrische ontstekingsmiddelen opgeslagen. Elektrische ontstekingsmiddelen kunnen als veilig worden beschouwd, indien zij:
Elektrische ontstekingsmiddelen die niet aan deze eisen voldoen, worden als onveilig beschouwd.
3.11 Veilige ontstekingsmiddelen worden niet blootgesteld aan hogere veldsterkten of aan grotere vermogensdichtheden dan die waarin zij zijn beproefd.
3.12 Elektrische ontstekingsmiddelen zijn steeds kortgesloten en verpakt in metaal.
3.13 Een bewaarplaats, waarin geen vuurwerk wordt ingebracht, uitgenomen of omgestapeld, alsmede de toegangspoort in de afrastering van deze bewaarplaats is afgesloten. De sleutels, alle voorzien van een sleutelplaat met het nummer van de betrokken deur, worden opgeborgen in een afgesloten kast in het kantoorgebouw. De reservesleutels worden elders in of bij de inrichting opgeborgen in een afgesloten kast.
3.14 De bewaarplaats en de bewerkingsruimte worden goed schoon gehouden. Papierafval, pallets, gebruikte poetslappen en andere ontbrandbare zaken mogen daarin nimmer worden achtergelaten.
3.15 Stoffen en voorwerpen uit ADR-klasse 1 die behoren tot verschillende compatibiliteitsgroepen, zoals die zijn aangegeven in het ADR met de letters A tot en met J, K tot en met N en S, worden gecompartimenteerd opgeslagen, tenzij deze stoffen en voorwerpen gezamenlijk kunnen worden opgeslagen zonder dat:
3.16 In een bewerkingsruimte mag, onverminderd voorschrift 3.15, uitsluitend professioneel vuurwerk, dat behoort tot dezelfde compatibiliteitsgroep gelijktijdig aanwezig zijn. Dit voorschrift is niet van toepassing op de kortstondige gelijktijdige aanwezigheid van bij elkaar behorende componenten die behoren tot verschillende compatibiliteitsgroepen tijdens het uitpakken, uit elkaar nemen, in elkaar zetten (samenstellen) en inpakken van dat vuurwerk.
4.1 Werktafels zijn voorzien van een dekplaat van geleidend vonkvrij materiaal, die op deugdelijke wijze is geaard.
4.2 Alle werktuigen, gereedschappen en instrumenten, die tijdens het gebruik statische elektriciteit kunnen opwekken, zijn op deugdelijke wijze geaard. De weerstand tussen elk deel van het werktuig, gereedschap en instrument en de aardleiding mag ten hoogste 1 ohm bedragen.
4.3 Werktuigen zijn waar nodig voorzien van afschermplaten of kappen. De plaatdikte daarvan is afgestemd op de mogelijk optredende hitte-, druk- of scherfwerking.
4.4 Automatische en halfautomatische werktuigen, waarop gevulde vuurwerkartikelen worden bewerkt, zijn voorzien van een drukschakelaar, zodat de machine stopt, wanneer de schakelaar wordt losgelaten. Deze schakelaar mag ook als voet- of knieschakelaar zijn uitgevoerd.
4.5 De werktuigen, gereedschappen en instrumenten verkeren in goede staat. Indien zij niet zijn voorgeschreven door de inrichtinghouder voor de uitvoering van de werkzaamheden, worden zij niet gebruikt.
4.6 Ten minste eenmaal per maand worden alle werktuigen, gereedschappen en instrumenten op goede werking en beveiliging gecontroleerd. Deze controle wordt ook bij de aanvang van elke nieuwe werkzaamheid uitgevoerd. Wanneer gebreken worden geconstateerd of vermoed, wordt het betrokken materieel onmiddellijk uit de bewerkingsruimte verwijderd of voor gebruik geblokkeerd.
4.7 Indien aan werktuigen, gereedschappen of instrumenten herstellingen moeten worden verricht, wordt dit materieel ter plaatse eerst zorgvuldig schoongemaakt en van alle explosieve stof ontdaan. De herstellingen worden slechts uitgevoerd door deskundig personeel en niet eerder dan nadat alle vuurwerk uit de betrokken ruimte is verwijderd.
4.8 Voor de (hulp)transportmiddelen wordt elektriciteit voor de aandrijving gebruikt. Zij worden periodiek nagekeken op eventuele gebreken en slijtageverschijnselen. Voor incidentele werkzaamheden binnen de bewaarplaats, alsmede binnen een afstand van 15 m tot de bewaarplaats, worden geen transportmiddelen en andere machines of apparatuur gebruikt die zijn voorzien van een verbrandingsmotor. Deze eisen gelden ook voor werkzaamheden die worden uitgevoerd door derden, zoals onderhoudsbedrijven en hoveniersbedrijven, tenzij het materiaal is uitgerust met een dieselmotor.
4.9 Mechanische transportmiddelen voldoen aan de volgende eisen:
4.10 Mechanische transportmiddelen die in een bewerkingsruimte worden toegepast voldoen onverminderd het gestelde in voorschrift 4.9 aan de volgende eisen:
In plaats van of naast mechanische transportmiddelen mogen ook transportmiddelen worden gebruikt, die met handkracht worden voortbewogen, waarbij de wielen zijn voorzien van rubberbanden.
4.11 Rolbanen, transportkettingen en dergelijke zijn dusdanig beveiligd, dat er geen vuurwerkartikelen af kunnen vallen. Bedoelde hulpmiddelen moeten eveneens deugdelijk zijn geaard overeenkomstig voorschrift 4.2. Mechanische transportkettingen en -banden zijn op elke handelingsplaats voorzien van een schakelaar, die de ketting of band buiten gebruik kan stellen.
4.12 De transportmiddelen worden regelmatig nagezien op eventuele gebreken en slijtageverschijnselen. Voorschrift 4.7 is van overeenkomstige toepassing.
4.13 De hijsapparatuur is op deugdelijke wijze geaard. Voorschrift 4.2 is van overeenkomstige toepassing.
5.1 Degene die de inrichting drijft zorgt er voor dat het personeel steeds op de hoogte is van zijn taak en bekend is met het gereedschap, dat het daarbij moet gebruiken. Derden mogen slechts werkzaamheden in of aan een bewaarplaats of bewerkingsruimte verrichten, indien zij in het bezit zijn van een schriftelijke werkopdracht. Degene die de inrichting drijft ziet erop toe dat daarbij de veiligheidsvoorschriften, die voor de betrokken bewaarplaats of bewerkingsruimte gelden, worden nageleefd.
5.2 Degene die de inrichting drijft stelt richtlijnen vast voor de wijze, waarop bij een eventuele brand alarm moet worden geslagen, de personen of instanties in dat geval moeten worden gewaarschuwd en de handelingen die ieder personeelslid in geval van alarm moet verrichten of nalaten.
5.3 Een beginnende brand moet onmiddellijk met alle beschikbare blusmiddelen worden bestreden, ongeacht de gevarenklasse waartoe het betrokken vuurwerk behoort. De wijze waarop een brandverkenning kan worden uitgevoerd of een zich uitbreidende brand kan worden bestreden, wordt bepaald door de gevarenklasse en het type vuurwerk dat in de bewaarplaats is opgeslagen.
5.4 Door de inrichtinghouder wordt het personeel regelmatig gewezen op de gevaren, die zijn verbonden aan het uitvoeren van werkzaamheden aan vuurwerk. Het personeel mag alleen die activiteiten uitvoeren die zijn opgedragen door de inrichtinghouder.
5.5 Binnen de afrastering rondom de bewaarplaats en de bewerkingsruimte wordt niet gerookt en is geen open vuur aanwezig. Het is tevens verboden lucifers, aanstekers of andere vlamverwekkers voorhanden te hebben. Dit verbod geldt ook voor het dragen van elektronische (communicatie)middelen, zoals portofoons, mobiele telefoons, buzzers, zend- of ontvangsthorloges en dergelijke. Het laatstgenoemde verbod geldt niet in noodsituaties voor zover het bevoegd gezag en hulpverleners ter plaatse toestemming hebben gegeven voor het gebruik van de genoemde (communicatie)middelen. Deze verboden zijn aangegeven door op elke zijde van de afrastering en op de toegangsdeur van de bewaarplaats een verbodsbord overeenkomstig bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling aan te brengen waaruit de betreffende verboden blijken.
5.6 Op de toegangsdeur van de bewaarplaats en van de bewerkingsruimte wordt een veiligheidssymbool aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangeduid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen borden.
5.7 Het personeel wordt uitgebreid voorgelicht omtrent de voorzieningen, die in verband met de veiligheid zijn getroffen. Voorts oefent het personeel de toepassing van die voorzieningen.
5.8 Het personeel bevindt zich uitsluitend op de plaats waar het de opgedragen werkzaamheden moet verrichten en mag zich aldaar uitsluitend met de eigen taak bezig houden. Het is hun verboden zich elders op te houden, tenzij door degene die de inrichting drijft daarvoor toestemming is verleend.
5.9 Het is het personeel verboden tijdens de rustpauzes in de bewerkingsruimte te verblijven, met uitzondering van een wacht, die toezicht houdt op de in bewerking zijnde vuurwerkartikelen.
5.10 Indien het in de nabijheid van de bewerkingsruimte onweert (wanneer tussen bliksem en donderslag minder dan 10 seconden zijn verlopen), worden de werkzaamheden in de bewerkingsruimte en/of de bewaarplaats gestaakt. Iedereen verlaat de bewerkingsruimte en/of de bewaarplaats die vervolgens wordt afgesloten. Het werk mag pas worden hervat, wanneer het onweer volledig is overgedreven. Indien blikseminslag wordt geconstateerd, wordt de werking van de bliksembeveiligingsinstallaties, naast de reguliere controle volgens voorschrift 2.15, direct gecontroleerd door een onafhankelijke deskundige. Een afschrift van het rapport van de controle is binnen de inrichting aanwezig.
5.11 Het personeel moet goed bekend zijn met de brandalarmregelingen.
5.12 Een voldoende aantal leden van het personeel is geïnstrueerd over het hanteren van de brandblusapparatuur. Dit personeel moet bekend zijn met de plaats van deze apparatuur.
5.13 Bij brand in de onmiddellijke nabijheid van de bewerkingsruimte, die gevaar oplevert voor de bewerkingsruimte, moet de deur van de bewerkingsruimte worden gesloten. Bovendien dienen bij voorkeur de volgende veiligheidsmaatregelen te worden getroffen:
5.14 Wanneer het personeel iets ongewoons bemerkt aan een gebouw, materieel, materiaal of bewerking of aan het gedrag van een persoon, wordt dit gemeld aan degene die de inrichting drijft. Het betrokken materieel of materiaal wordt direct terzijde gesteld. De betrokken bewerking wordt direct gestaakt.
5.15 Personeel dat een ruimte betreedt waarin professioneel vuurwerk wordt bewerkt, moet zich van tevoren elektrisch ontladen.
5.16 Gedurende de werkzaamheden is het personeel gekleed in een overall of in een werkbroek en werkkiel van stevige stof. Werkkleding van personeel, werkzaam in ruimten waar explosieve stof wordt bewerkt, wordt ten minste eenmaal per week gewassen. In de werkkleding mogen geen andere voorwerpen dan een zakdoek worden meegenomen. De overige persoonlijke bezittingen moeten worden achtergelaten in het kleedlokaal.
5.17 Bij het werken met zwart buskruit draagt het personeel een hoofddeksel dat daartoe ter beschikking wordt gesteld door degene die de inrichting drijft.
5.18 In ruimten waar vuurwerk wordt bewerkt, worden vonkvrije schoenen gedragen. Deze schoenen mogen, nadat bedoelde ruimten zijn verlaten, niet worden aangehouden.
5.19 Het personeel maakt uitsluitend gebruik van de gereedschappen en hulpmiddelen die voor de uitvoering van de werkzaamheden zijn voorgeschreven.
5.20 Bij het verrichten van werkzaamheden aan metalen onderdelen waarbij aantasting van het materiaal moet worden voorkomen, moeten handschoenen worden gedragen.
5.21 Bij werkzaamheden waarbij het gevaar bestaat dat door elektrostatische ladingen brand of explosie ontstaat, mag geen kunststoffen of zijden kleding worden gedragen. Bij deze werkzaamheden wordt zodanig schoeisel gedragen, dat de weerstand tussen de persoon en de vloer ligt tussen 25 000 en 1 000 000 ohm.
6.1 Er zijn geen brandbare of brandgevaarlijke goederen of vloeistoffen in de werkruimte aanwezig, tenzij deze direct benodigd zijn voor of bij de werkzaamheden. Na afloop van de werkzaamheden worden deze hulpmiddelen onmiddellijk uit de bewerkingsruimte verwijderd.
6.2 In elke bewerkingsruimte is een vat, bestemd voor afval, geplaatst, dat na de beëindiging van de werkzaamheden wordt geledigd. Tevens is in de bewerkingsruimte een vat, vervaardigd van vonkvrij en geleidend materiaal, geplaatst, bestemd voor het afval van explosieve stoffen, dat voor het einde van de werkzaamheden wordt geledigd, waarna de explosieve stoffen zo spoedig mogelijk worden afgevoerd.
6.3 Tijdens werkzaamheden aan of met professioneel vuurwerk is de werkruimte overzichtelijk en zijn alleen die materialen en/of hulpmiddelen die zijn voorgeschreven ter uitvoering van de opgedragen werkzaamheden in de bewerkingsruimte aanwezig.
6.4 Degene die de inrichting drijft zorgt ervoor dat voor de aanvang van werkzaamheden aan vuurwerk een werkschema is vastgesteld.
6.5 Het werkschema geeft uitsluitsel omtrent de volgende bijzonderheden, voor zover die van belang zijn voor de betrokken opdracht:
6.6 In het werkschema wordt ieders taak nauwkeurig omschreven.
6.7 Degene die de inrichting drijft ziet erop toe dat een ieder op de hoogte is van de voor hem geldende bijzonderheden die in het betrokken werkschema zijn vastgelegd.
6.8 Tijdens de werkzaamheden worden geen andere gereedschappen gebruikt dan die, welke in het werkschema zijn genoemd en aan het personeel zijn verstrekt.
6.9 Bij het einde van de werktijd laat het personeel de werktuigen en gereedschappen, alsmede de banken, tafels enz. schoon en ordelijk achter. De vloer wordt zo nodig gereinigd. Brandbare vloeistoffen en andere artikelen, zoals oliedotten en afval van explosieve stof, worden uit de werkplaats verwijderd.
6.10 Vuurwerk, ontstekers en ontstekingsmiddelen blijven niet in een bewerkingsruimte achter, tenzij deze voorwerpen op veilige wijze worden opgeborgen in speciaal daarvoor ingerichte kasten of worden voorzien van een deugdelijke verpakking.
In deze bijlage wordt verstaan onder:
1.1 Bij een inrichting waarin verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, dient, gemeten vanaf de bewaarplaats en, indien aanwezig, de bewerkingsruimte, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object de volgende veiligheidsafstand in acht te worden genomen:
toegestane hoeveelheid verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk, per inrichting | veiligheidsafstand |
vanaf 0 kg tot en met 6 000 kg | 800 meter |
1.2 a. Bij een inrichting waarin in totaal niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, dient, gemeten vanaf de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object een veiligheidsafstand van ten minste 8 meter in acht te worden genomen.
b. Binnen de veiligheidsafstand in voorwaartse richting, het vrijwaringsgebied daaronder niet begrepen, mag in afwijking van onderdeel a een kwetsbaar object aanwezig zijn of geprojecteerd zijn, indien tussen de deuropening van de (buffer)bewaarplaats en dat object een scheidingsconstructie aanwezig is:
1.3 Bij een inrichting waarin in totaal meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn:
toegestane hoeveelheid consumentenvuurwerk per bufferbewaarplaats | veiligheidsafstand | ||
voorwaarts | zijwaarts | achterwaarts | |
vanaf 0 kg tot en met 500 kg | 20 meter | 20 meter | 4 meter |
vanaf 500 kg tot en met 1 000 kg | 25 meter | 20 meter | 5 meter |
vanaf 1 000 kg tot en met 2 000 kg | 33 meter | 25 meter | 6 meter |
vanaf 2 000 kg tot en met 3 500 kg | 42 meter | 31 meter | 8 meter |
vanaf 3 500 kg tot en met 5 000 kg | 48 meter | 36 meter | 9 meter |
Figuur 1: Afstanden in voorwaartse, zijwaartse en achterwaartse richting vanuit de deuropening van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats en bijbehorend vrijwaringsgebied.